volgende
vorige
items
Note: new versions of the publication are available!

Het milieu in de Europese Unie - 1995; Verslag ten behoeve van de evaluatie van het vijfde milieuactieprogramma

3. Trends op milieugebied

Pagina Laatst gewijzigd 19-04-2016
16 min read

3 Trends op milieugebied

3.1. Vorderingen in de richting van de doelen van het vijfde milieu-actieprogramma

De analyse van de huidige stand van zaken en trends en hun relatie met de doelstellingen voor elk van de voornaamste milieuthema's, leidt tot de volgende conclusies:

  1. De milieudoelstellingen voor 1994/1995 van het vijfde milieu-actieprogramma worden naar verwachting gehaald wat betreft chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's) en halonen, stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische verbindingen (VOC's) en zware metalen.
  2. De Europese Unie is gereed om te voldoen aan de doelstellingen van het vijfde milieu-actieprogramma voor het jaar 2000 op de volgende belangrijke gebieden (zie Tabel 1.2.1):
  • de uitstoot van zwaveldioxide (SO2);
  • de produktie van stoffen die de ozonlaag aantasten; en
  • emissies van koolstofdioxide (CO2), waarvan de resultaten voor het jaar 2000 — ondanks aanzienlijke onzekerheden — zijn te beschouwen als een eerste stap in de richting van verdere reducties.
  1. Op een aantal andere gebieden ligt de EU goed op koers, maar is het nog verre van zeker of de volgende doelstellingen kunnen worden gehaald:
  • de verzuring, waarbij men de grensbelasting op ruime schaal blijft overschrijden;
  • de uitstoot van VOC's is duidelijk verminderd, maar door vertragingen bij de uitvoering van de richtlijnen is het nog niet zeker of de doelstellingen tegen het jaar 2000 worden gehaald;
  • nitraten, waar de drinkwaternormen minder vaak worden overschreden dankzij aanzienlijke reducties van het stikstofgebruik in de landbouw, maar waar de doelstellingen vanwege de langdurige aanwezigheid van de nitraten in het grondwater alleen worden gehaald als het grondwater wordt gedenitrificeerd;
  • het afvalbeheer, waar (ondanks het huidige preventieve beleid) de afvalproduktie een gestage toename te zien geeft en verdere verbeteringen in de recycling worden geremd door de recyclingkosten en het gebrek aan markten voor gebruikte materialen;
  • het stedelijk milieu, waar de milieudruk, met name ten gevolge van het verkeer, in de meeste steden blijft stijgen;
  • de instandhouding en bescherming van de biodiversiteit; ondanks dat een steeds groter aantal gebieden ten behoeve van doelstellingen op het gebied van milieubehoud wordt beschermd en de effecten van de landbouw worden teruggedrongen ten gevolge van wijzigingen in het GLB en dankzij milieumaatregelen in de landbouw, zullen de nadelige effecten van het vervoer en het toerisme verder toenemen.

Tabel 3.2.1: Evaluatie van milieuvorderingen bij het realiseren van de doelstellingen voor 2000 van het vijfde milieu-actieprogramma aan de hand van negen prestatie-indicatoren

(Index 1985 = 100)

  1985 1990 2000
(doel)
Haalbaarheid
(doel)
Mondiaal
CO2-emissies
CFK-produktie

100a
100b

102
64

102
0c

+/-
+
Europees
SO2-emissies
NOx-emissies
VOS-emisies

100
100a
100a
100

88
88
107
101

65 
65
70
70d

+
+
-
-
Regionaal
Stedelijk afval per inwoner
Geluidsoverlast boven 65 dB(A)
Bestrijdingsmiddelen in het grondwater
Nitraat in het grondwater

100
100
100
100

115
>100
>100
>100

100
100
0e
0

-
+/-
-
-

Legenda:
+ vermoedelijk wordt het beleidsdoel gehaald,
+/- onzeker,
- onwaarschijnlijk.

a Met inbegrip van voormalig Oost-Duitsland.
b In 1986
cTegen 1995
d Tegen 1999
e Tegen 2005

 

  1. Het huidige beleid is niet voldoende om enkele belangrijke kwesties aan te pakken. Dit zijn onder meer:
  • CO2-emissies na 2000;
  • verkeersgebonden vraagstukken, zoals NOx-emissies en geluidsoverlast;
  • het onttrekken van water aan de bodem en de kwaliteit van het zee- en grondwater (dit laatste met name in verband met bestrijdingsmiddelen);
  • chemische stoffen in de atmosfeer;
  • het beheer van kustgebieden; en
  • erosie en woestijnvorming.

Het uitwerken van de bevindingen voor elk milieuthema


3.2. Bevindingen per milieuthema

Mondiaal niveau

De voortdurende en snelle toename van de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer kan klimaatverandering veroorzaken. Er verstrijkt echter geruime tijd voordat de vermindering van de emissie van deze gassen leidt tot stabilisering van de concentraties in de atmosfeer. Na een periode van gestage toename daalden de totale emissies van CO2 (het voornaamste broeikasgas) tussen 1990 en 1993, deels ten gevolge van de economische recessie gedurende deze jaren. De CO2-emissies van de industrie zijn afgenomen, maar de emissies door de vervoerssector laten een stijging zien.

Het behalen van de doelstelling om de communautaire CO2-emissies tegen 2000 te stabiliseren op de niveaus van 1990 lijkt te hoeksteen te vormen van het communautaire milieubeleid. Er bestaat echter grote onzekerheid over de vraag of de EU dit doel weet te bereiken (zie figuur 3.2.1). De hoofdoorzaken van deze onzekerheid zijn: een niet aflatende toename van het vervoer, aanhoudend lage energieprijzen, een langzame verbetering van het energierendement en het feit dat veel van de maatregelen in de nationale programma's niet vóór 2000 zullen zijn afgerond. De huidige maatregelen zijn niet toereikend om te voorkomen dat de CO2-emissies na 2000 nog verder toenemen ten gevolge van de verwachte groei van de produktie, de consumptie en het vervoer. Om de globale kwaliteitsdoelstelling te kunnen behalen, moeten de emissies jaarlijks met 1-2% worden verlaagd. Van de geïndustrialiseerde landen wordt verwacht dat ze hieraan een redelijke bijdrage leveren.

Figuur 3.2.1: Vorderingen met de stabilisatie van de CO2-emissies in de EU-12

De ozonlaag is wereldwijd zwaar aangetast vanwege de uitstoot van halogeenkoolwaterstoffen zoals chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's) en halonen. Momenteel wordt het probleem algemeen als zodanig erkend en zijn de internationale onderhandelingen over het aanscherpen van de beperkingen (bijvoorbeeld van de CFK-produktie zoals voorgesteld in het Protocol van Montreal) in een stroomversnelling gekomen. In dit opzicht speelt de Europese Unie een voortrekkersrol. Sinds de publikatie van het vijfde milieu-actieprogramma zijn de doelstellingen aangescherpt.

De produktie en het verbruik van CFK's laten een neerwaartse trend zien: een afname van 80% tussen 1986 en 1994. De doelstelling van 1994 (zie figuur 3.2.2.)  wat betreft halonen is gehaald. Het is nog onzeker of de produktie van CFK's, zoals gepland, in 1995 wordt gestaakt. De produktie van HCFK's (die tegen 2015 stapsgewijs volledig moet zijn stopgezet) is in het tijdvak 1986-1994 gestegen doordat ze als vervangingsmiddel van CFK's worden gebruikt. In weerwil van de huidige beleidsmaatregelen voor de geleidelijke uitbanning van CFK's en andere stoffen die de ozonlaag aantasten, zal de ozonlaag nog tot diep in de 21ste eeuw verder worden afgebroken wegens de lange levensduur van chloorverbindingen in de atmosfeer.

Figuur 3.2.2: Produktie en verbruik van CFK's in de EU-12


Op Europees en grensoverschrijdend niveau

Verzuring vergroot, te zamen met andere vormen van milieubelasting, de kans op beschadiging van ecosystemen doordat het de vitaliteit van bossen vermindert en de kwaliteit van de waterreserves aantast. Dit proces schrijdt voort door de neerslag van zwavel- en stikstofverbindingen. De zwavelemissies zijn aanzienlijk teruggebracht. Ondertussen is de uitstoot van NOx en ammoniak (NH3) gestabiliseerd.

De Europese Unie heeft ingrijpende maatregelen genomen om de emissies van verschillende bronnen (zoals grote verbrandingsinstallaties, voertuigen e.d.) te verminderen. Deze maatregelen zijn al waarneembaar doeltreffend, hoewel ze nog volledig moeten worden uitgevoerd. Men verwacht dat de SO2-emissies blijven afnemen en dat de doelstelling van het vijfde milieu-actieprogramma wordt gehaald. Dit geldt ook voor de meer stringente doelstelling die in het herziene Zwavelprotocol van UNECE is vastgelegd. Dankzij de introductie van de autokatalysator zullen de NOx-emissies gaan afnemen. Het is echter onzeker of de doelstelling voor 2000 wordt gehaald. De huidige reductievoornemens van de Lid-Staten van de EU zullen leiden tot een vermindering van 20% tegen 2000 (in vergelijking met de niveaus van 1986), en niet tot de in het vijfde milieu-actieprogramma vermelde 30%. De gunstige effecten van eindprocedés wordt gedeeltelijk teniet gedaan door de groei van het verkeer (personen- en vrachtvervoer).

Hoewel de zure-neerslagniveaus in zijn geheel zijn afgenomen (ook blijvend, voornamelijk dankzij de zwavelreductie), zullen de grenswaarden in de meer kwetsbare regio's overschreden blijven worden. In 1993 oversteeg de neerslag de `grensbelasting voor zure neerslag' voor ecosystemen in 34% van het gehele Europese grondgebied (dit percentage ligt voor de EU zelfs nog hoger). Uitgaande van de huidige reductievoornemens van de Lid-Staten zal dit cijfer afnemen tot 25% in 2000 (zie kaart 3.2.1.).

Kaart 3.2.1: Overschrijdingen van de grensbelasting voor zure neerslag in Europa in 2000 EUR 15, 1990.

De twee voornaamste problemen op het gebied van luchtkwaliteit — die zich in de gehele EU voordoen — zijn de zomer- en wintersmog. De afgelopen jaren zijn er aanzienlijke verbeteringen gerealiseerd. De huidige concentraties vervuilende stoffen gaan de gezondheidsnormen echter nog altijd ruim te boven. Door de concentratie van de bevolking en de economische activiteit, worden de grote stedelijke gebieden het meeste blootgesteld aan vervuiling en gezondheidsrisico's. Zo zijn er schattingen dat in bijna driekwart van de grote steden in de EU gemiddeld minstens eenmaal per jaar de richtsnoeren voor luchtkwaliteit van de Wereldgezondheidsorganisatie worden overschreden wat betreft SO2 en stofdeeltjes (PM), wat leidt tot periodes van wintersmog (zie tabel 3.2.1.). Verontreiniging ten gevolge van door voertuigen uitgestoten stofdeeltjes wordt aangemerkt als één van de voornaamste vraagstukken op het gebied van milieu en gezondheid.

Tabel 3.2.1: Overschrijdingen van de WGO-AQG's (richtsnoeren voor luchtkwaliteit van de WGO) in steden in de EU-15 in 1990

Type vervuiling Indicator AQG(m/m3) Steden met waargenomen overschrijdingen Effecten
Effecten op korte termijn

Zomersmog



Wintersmog


O3



SO2+stof


150-200 (uur)



125+125 (dag)


84



74


Longfunctiestoornissen; ademhalingklachten


Verminderde longfunctie; toenemend medicijn- gebruik door vatbare kinderen

Stedelijk verkeer NO2 150 (dag) 26  
Effecten op lange termijn

Verkeer/industrie



Verbranding

 


Lood

 


SO2
stof

 


0,5-1,0 (jaar)



50 (jaar)
50 (jaar)

 


33



13
0

 


Effecten op de bloed- vorming; nierschade; neurologische, cognitieve effecten

Ademhalingsklachten, chronische adem- halingsaandoeningen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bron: ETC/AQ; Sluyter, 1995

NB: Steekproef onder 56 steden (met meer dan 500 000 inwoers); niet iedere stad verstrekte gegevens over elke vervuilende stof.

De algehele uitstoot van luchtverontreinigende stoffen neemt weliswaar af, maar de stijging van de emissies van het wegvervoer — een belangrijke sector voor de luchtkwaliteit — maakt de verbeteringen voor een deel weer ongedaan. Ondanks de uitvoering van beleidsmaatregelen is het niet waarschijnlijk dat de EU de VOC-doelstelling voor 2000 zal halen.

Wegens gebrek aan informatie kunnen de vorderingen ten aanzien van twee andere problemen op het gebied van luchtverontreiniging, namelijk dioxines en zware metalen, moeilijk worden vastgesteld. Het verwezenlijken van de doelstelling voor dioxines is sterk afhankelijk van de voortgang bij de uitvoering van adequate bestrijdingsmaatregelen, en dat in een tijd waarin de capaciteit van de afvalverbranding (een belangrijke bron van dioxines) sterk toeneemt. De zogenaamde Noordzee-landen boeken aanzienlijke vorderingen als het gaat om de reductie van zware metalen. De meeste landen realiseren het reductiestreven voor 1995, maar koper, zink en chroom vragen nog alle aandacht.

 

Regionaal niveau

Afvalbeheer is om verschillende redenen van belang. Een duurzaam gebruik van grondstoffen omvat het hergebruik van gebruikte materialen. Een doeltreffend beleid, met name van gevaarlijke afvalstoffen, moet bodemverontreiniging voorkomen en de risico's voor de gezondheid van de mens terugdringen. Het terugwinnen van energie uit afval draagt bij tot het behoud van primaire energie. Het voorkomen van afval is een moeilijke opgave gebleken. De stedelijke afvalproduktie per hoofd van de bevolking — één van de belangrijkste doelindicatoren van het vijfde milieu-actieprogramma — is tussen 1985 en 1993 gestaag toegenomen. Bij de recycling van papier en glas is er echter veel succes geboekt — het huidige recyclingcijfer nadert de 50%. Het merendeel van het stedelijk afval wordt gestort, maar de trend daarin daalt ten gunste van vuilverbranding (de huidige afvalcijfers liggen op 57% resp. 23%). Door het gebrek aan gegevens is het onmogelijk de situatie rond gevaarlijke afvalstoffen volledig te beoordelen; dat deze afvalcategorie riskanter is voor het milieu, doet daar niet aan af.

Door de verdere economische groei en een gebrek aan doeltreffende voorzorgsmaatregelen zal de stedelijke afvalproduktie per hoofd van de bevolking blijven toenemen (zie figuur 3.2.3), en tegen het jaar 2000 met 30% gegroeid zijn ten opzichte van het niveau in 1985 (de doelstelling van het vijfde milieu-actieprogramma is het niveau van 1985 in 2000 te handhaven). Ondanks de Verpakkingsrichtlijn zullen verdere verbeteringen in de recycling belemmerd worden door de kosten ervan en het gebrek aan markten voor gebruikte materialen. Naar verwachting zal het vuilstorten verder afnemen, en het vuilverbranden toenemen. Dit kan een gunstige invloed hebben op bodem- en waterverontreiniging, maar om te voorkomen dat er daardoor luchtvervuiling optreedt is er absoluut passende wetgeving voor het beheersen van de emissie nodig.

Figuur 3.2.2: Vorderingen met de doelstelling voor de stedelijke afvalpruduktie

Problemen met het stedelijk milieu zijn niet van grensoverschijdende aard, maar wel overal in Europa aan de orde. Veel regionale en mondiale milieuproblemen ontstaan in steden. Meer dan tweederde van de bevolking in Europa woont thans in stedelijke gebieden. Milieuproblemen in conglomeraties laten een toename zien. Naast verkeersopstoppingen en luchtvervuiling — zoals hiervoor besproken — vormt ook geluidsoverlast een aanzienlijke belasting voor het stedelijk milieu. Een gebrek aan open, groene ruimte, een gebrek aan infrastructuur (bijvoorbeeld voor afvalwaterzuivering), de achteruitgang van de infrastructuur en de woningvoorraad, criminaliteit en andere problemen van sociale aard worden eveneens in verband gebracht met grote steden die een gebrekkige planning kennen.

In grote steden worden twee tot drie maal zo veel inwoners als het landelijk gemiddelde blootgesteld aan onaanvaarbare geluidsniveaus. Het vervoer, de grootste bron van geluidsoverlast, zorgt er momenteel voor dat zo'n 17% van de bevolking in de meeste Europese steden wordt blootgesteld aan geluidsniveaus die hoger liggen dan 65 dB(A). Door een versnelde toename van het verkeer zal dit percentage waarschijnlijk toenemen; het beleid is echter gericht op het handhaven van de huidige niveaus. Alleen met vereende krachten op lokaal niveau kan deze doelstelling worden gehaald.

De voornaamste bedreigingen voor de voorraad grond- en oppervlaktewater worden gevormd door de verslechtering van de waterkwaliteit en de uitputting van de watervoorraad. Per jaar wordt er gemiddeld 17% van de duurzame watervoorraad in de EU onttrokken. Het onttrekken van water is tussen 1970 en 1985 met 35% toegenomen, en de voorspelling luidt dat de toename vooral in de landbouwsector in de zuidelijke gebieden van Europa doorzet.

Het merendeel van de Europeanen (65%) is voor het drinkwater afhankelijk van het grondwater, wat op veel plaatsen uitputting van de waterhoudende grondlaag tot gevolg heeft. Dit leidt weer tot een daling van de grondwaterspiegel, en daarmee samenhangende effecten als de intrusie van zout water in de waterhoudende grondlagen in het kustgebied, de vermindering van rivierwater en het opdrogen van wetlands. Het gebruik van grondwater ten behoeve van drinkwater komt in gevaar doordat bestrijdingsmiddelen (zie kaart 3.2.2) en nitraten van de landbouw in het water doorsijpelen. De concentraties nitraten en bestrijdingsmiddelen in het grondwater nemen toe, en zullen de doelstelling waarschijnlijk overschrijden; dit geldt voor meer dan 85% (van heel Europa) resp. 75% (van de EU) van de landbouwgrond.

Kaart 3.2.2: Indicatie fan de "hot spots" van bestrijdingsmiddelen voor het grondwater

Door aanzienlijke investeringen in de afvalwaterzuivering hebben de meeste grote Europese rivieren de afgelopen tien jaar tekenen van herstel laten zien. De emissie van zuurstofonttrekkende stoffen en fosfor is aanmerkelijk afgenomen, wat een beter zuurstofgehalte tot gevolg heeft en een gunstiger toestand van waterdieren; de verbetering is het grootst in de noordwestelijke delen van de EU. Ondanks een daling van de fosforemissie op oppervlaktewateren, blijft eutrofiëring een zorgelijke kwestie. Wat het grondwater betreft laten verreweg de meeste rivieren in de EU (75%) een blijvende toename van de nitraatconcentraties zien, veroorzaakt door de intensievere landbouw. Dit vergroot de kans op eutrofiëring van de zeeën waarin het water uitmondt.

Figuur 3.2.4: Ontwikkeling van concentraties van organische stoffen, fosfor en nitraat in de rivieren van de EU-12

Veel lopende beleidsinitiatieven zullen aanzienlijke investeringen van de Lid-Staten vergen, maar naar verwachting verdienen deze zich zeker terug als het gaat om de milieukwaliteit tegen het jaar 2000. Tot die tijd zal de kwaliteit van de oppervlaktewateren waarschijnlijk gelijk blijven of geleidelijk verbeteren. Wat het grondwater betreft kan het nog enige tijd duren voor de invloed van de Nitraatrichtlijn en de verwachte vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen zichtbaar worden.

De achteruitgang van de kustgebieden wordt veroorzaakt door de ophoping van verontreinigende stoffen vanuit de afvloeigebieden van rivieren, de directe vervuiling van de zeeën, het weglekken van olie, neerslag uit de atmosfeer, de erosie van de kust en de belasting door toerisme en visserij. Onder de voornaamste verontreinigende stoffen die de kustgebieden aantasten, vallen nutriënten, zware metalen, chemische stoffen, olie en gevaarlijke afvalstoffen (rond de Oostzee en de Middellandse Zee). De kustgebieden hebben ook te lijden van eutrofiëring door de afvoer van nutriënten via rivieren (rond de Oostzee en de Noordzee). De meeste landen rond de Noordzee hebben het fosfor en de zware metalen tussen 1985 en 1995 tot ongeveer de helft teruggebracht.

Milieurisico's ontstaan voornamelijk door nucleaire en bedrijfsongevallen, en bedreigingen van chemische en natuurlijke aard. De laatste dertig jaar is de milieuschade door ongevallen en natuurrampen constant gestegen. Op alle risicovolle gebieden geldt de doelstelling om de blootstelling aan risico's terug te dringen volgens het beginsel van voorzorg. Dit wordt in de praktijk gebracht door bijvoorbeeld het terugbrengen van de hoeveelheid giftige stoffen in het milieu, het voorkomen van grote bedrijfsongevallen (de Seveso-richtlijn), risicobeheer van genetisch gemodificeerde organismen en de tenuitvoerlegging van veiligheidsnormen om het risico op nucleaire ongevallen terug te dringen. Zorgwekkend is ook het aantal bestaande chemische stoffen die al in gebruik zijn (in de EU zijn er bij benadering 100.000 chemische stoffen op de markt), waarover tot dusver weinig bekend is als het gaat om de invloed op het milieu en de synergetische effecten.

De voornaamste problemen op het gebied van de bodemkwaliteit in Europa zijn erosie en vervuiling. De bodem als natuurlijke bron is achteruitgegaan en baart in veel delen van de EU onrust. De achteruitgang zet zich mogelijk in de toekomst voort, ondanks de programma's van de Lid-Staten. Er zijn maar weinig doelstellingen en maatregelen van het milieubeleid op het gebied van de bodem; dat geldt ook voor de beschikbare informatie op grond waarvan het beleid ontwikkeld moet worden. Afgezien van de maatregelen ontbreekt het aan EU-beleid op grond van van overwegingen van subsidiariteit.

Met name in het gebied rond de Middellandse Zee wordt bodemerosie veroorzaakt door ontbossing en ongeschikte landbouwpraktijken. De bodemvervuiling kan verschillende oorzaken hebben: verzuring vanuit de lucht, een buitensporig gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen in de landbouw, de ophoping en verwijdering van materialen op industriegebieden, de verwijdering van huishoudelijk en bedrijfsafval en mijnactiviteiten.


De invloed op de natuur en de biodiversiteit

>Het behoud van de natuur en de biodiversiteit wordt van oudsher nagestreefd door het beschermen van gebieden en soorten. Door het opzetten van een samenhangend Europees netwerk van natuurlijke en halfnatuurlijke plekken (het netwerk NATURA 2000), voorziet de Habitatrichtlijn in een mogelijk mechanisme om het totale oppervlak van beschermde gebieden in de Unie te vergroten, en om de beheers- en toezichtsystemen voor deze geselecteerde gebieden te verbeteren. De Unie en de Lid-Staten staan nu voor de uitdaging om de plekken zodanig uit te kiezen dat ze de diversiteit van de natuurlijke habitats in Europa weergeven, en om te laten zien dat ze bereid zijn een wezenlijke bijdrage te leveren aan het vereenvoudigen van het proces.

De biodiversiteit in Europa staat onder druk van menselijke invloeden in alle doelgroepen. De verandering in de biodiversiteit leidt tot een verarming van de natuurlijke genetische bronnen, het verdwijnen van soorten en een toenemende kwetsbaarheid van ecosystemen. De achteruitgang van de biodiversiteit brengt mogelijk ook risico's op de lange termijn met zich mee voor de voedselzekerheid. Natuurlijke habitats zoals hagen, open, natuurlijke en halfnatuurlijke graslanden en wetlands zijn met name onderhevig aan belasting en voortdurende verandering. Veel plante- en diersoorten gaan momenteel achteruit en worden met uitsterven bedreigd (zie figuur 3.2.5). Het bosareaal in Europa neemt weliswaar toe, maar dat wil niet zeggen dat het bos als ecosysteem geen kwetsbaar gebied zou zijn. Oude stukken bos staan onder druk van de bosbouw. De luchtvervuiling (die invloed heeft op alle habitats) vormt eveneens een ernstige bedreiging voor de bossen. In het zuidelijke deel van Europa zorgen de bosbranden voor veel problemen. De samenstelling van habitats, en met name bossen, is veranderd door de introductie van uitheemse soorten. Door de bebossingspraktijken vormen de bossen in veel gebieden geen natuurlijke ecosystemen meer.

Figuur 3.2.5: Gemiddeld percentage bedreijde planten en dieren

Het grondgebruik en de versnippering van habitats zijn de voornaamste factoren die rechtstreeks van invloed zijn op de natuur en de biodiversiteit; de vervuiling en andere menselijke activiteiten veroorzaken eveneens een meervoudige druk (bijvoorbeeld verzuring, chemische stoffen in het milieu, verstoring van de beschikbaarheid van water en voedselcycli en de introductie van nieuwe soorten). Hoewel men erin is geslaagd de druk op bepaalde gebieden te verminderen, liggen de overschrijdingen nog steeds boven de kritieke grenzen van de ecosystemen.

 

3.3. Milieu-uitgaven

In de EU van de 12 bedroegen de algehele milieu-uitgaven in 1992 ongeveer 63 miljard ecu. De uitgaven ter zake van milieubescherming stegen vanaf 1985 jaarlijks gestaag met 4%, maar sinds 1990 is de stijging gedaald tot 1% per jaar (zie figuur 3.3.1). De uitgaven voor maatregelen in verband met afvalwaterzuivering slokken het grootste deel van alle milieu-uitgaven op (rond 50%). Het afvalbeheer komt wat betreft de milieubestedingen met 33% op een goede tweede plaats. Naar verwachting zullen de milieu-uitgaven tussen 1992 en 2000 met ongeveer 50% toenemen, niet alleen als gevolg van een strikter milieubeleid, maar ook door de algehele economische groei.

Figuur 3.3.1: Ontwikkeling van milieu-uitgaven in de EU-12

De algehele uitwerking van het milieubeleid op de economische ontwikkeling is als uiterst gering te beschouwen. De OESO kwam tot de slotsom dat de huidige kosten van het bestrijden van verontreiniging in het merendeel van de sectoren slechts een gering aandeel hebben in de totale kosten en dat bijna alle Lid-Staten vrijwel tegelijkertijd gelijksoortige milieumaatregelen hebben doorgevoerd. Milieumaatregelen vormen geen bron van grote verschillen in kosten tussen de voornaamste concurrenten en hebben slechts marginale effecten op de totale handel tussen landen.

Milieuregelgeving heeft in potentie een grote invloed op de milieu-industrie (de levering van goederen en diensten ten behoeve van activiteiten op het gebied van milieubescherming) en op het scheppen van werkgelegenheid en laat een opwaartse trend zien. Ook de uitvoering van schone (in het proces geïntegreerde) technologieën en maatregelen voor energiebesparing en instandhouding van hulpbronnen (vanwege programma's in verband met respectievelijk klimaatverandering en afval-recycling) kan leiden tot financiële besparingen.

</head0

Permalinks

Documentacties