volgende
vorige
items
Note: new versions of the publication are available!

Het milieu in Europa: de tweede balans

3. Aantasting van de ozonlaag

Pagina Laatst gewijzigd 19-04-2016
2 min read

3. Aantasting van de ozonlaag

Voornaamste bevindingen

 

De jaarlijkse wereldwijde productie van stoffen die de ozonlaag aantasten is dankzij internationale beleidsmaatregelen ter bescherming van de ozonlaag met 80-90% teruggebracht ten opzichte van de maximumproductie. Ook de jaarlijkse emissies zijn snel verminderd. De effecten van de internationale maatregelen op de ozonconcentraties in de stratosfeer of op de hoeveelheid UV-B-straling die het aardoppervlak bereikt, is vanwege het trage verloop van atmosferische processen echter nog niet waar te nemen.

 

Het ozonafbrekend vermogen van alle chloor- en broomverbindingen (CFK's, halonen, enz.) in de stratosfeer zal naar verwachting tussen 2000 en 2010 zijn hoogste niveau bereiken. Tussen 1975 en 1995 daalde het ozongehalte in de atmosfeer boven Europa met 5%, waardoor meer UV-B-straling het onderste deel van de atmosfeer kan binnendringen en het aardoppervlak kan bereiken.

 

De laatste tijd zijn in het voorjaar boven het noordpoolgebied lokaal grote reducties in de concentratie stratosferisch ozon waargenomen. Zo daalde het ozongehalte boven de noordpool in maart 1997 tot 40% onder het normale niveau. Deze reducties zijn - hoewel minder ernstig - vergelijkbaar met die welke boven Antarctica zijn waargenomen, en geven aan hoezeer de aantasting van de ozonlaag nog steeds politieke aandacht behoeft.

 

Het herstel van de ozonlaag, dat tientallen jaren zal duren, zou versneld kunnen worden door eerder te stoppen met de productie en het gebruik van HCFK's en methylbromide, door te zorgen voor een veilige vernietiging van de CFK's en halonen die zich momenteel in opslagplaatsen bevinden, en door de smokkel in ozonafbrekende stoffen te voorkomen.

3.1. Inleiding

De hoeveelheid ozon (O3) in de stratosfeer blijft in de meeste delen van de wereld, behalve in de tropen, afnemen met een snelheid die sinds het Dobris-rapport niet is veranderd (McPeters e.a., 1996a). De sterkste reducties doen zich voor boven het zuidpool- en het noordpoolgebied. Er bestaat geen twijfel meer over het feit dat het probleem wordt veroorzaakt door verhoogde concentraties chloor- en broomverbindingen in de stratosfeer. Deze verbindingen ontstaan voornamelijk door emissies van chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's), die worden gebruikt als koelmiddel in koelkasten en klimaatregelingstoestellen, als drijfgas in spuitbussen en als schuim- en schoonmaakmiddelen, en door emissies van broomhoudende fluorkoolwaterstoffen (halonen), die in brandblusapparaten worden gebruikt.

Ozonvermindering in de stratosfeer is niet gewenst, want bij een dunnere ozonlaag kan meer ultraviolet-B-straling (UV-B) het onderste deel van de atmosfeer binnendringen en het aardoppervlak bereiken. Satellietmetingen geven aan dat tussen 1979 en 1992 de gemiddelde UV-B-niveaus tussen 40° en 50° noorderbreedte met 10% per decennium zijn toegenomen (Herman e.a., 1996). Tussen deze zelfde breedtes op het zuidelijk halfrond bedroeg de toename 13% per decennium.

Kaart 3.1 toont de veranderingen in UV-B-straling bij helder weer boven Europa tussen 1980 en 1991. Naar verhouding waren de toenames het grootst boven Midden- en Noord-Europa, en kleiner boven Zuid-Europa.

In kader 3.1 wordt toegelicht welke rol stratosferisch ozon speelt bij het filteren van UV-straling van de zon en hoe dit proces door menselijk handelen wordt beïnvloed.

3. Aantasting van de ozonlaag (.pdf)

Permalinks

Documentacties